Verjaardagspartijtje-5

Mijn vorige bijdrage in deze rubriek, met als hoofdpersonen Salo Landau en Efim Bogoljubow, heeft een aantal reacties opgeleverd. Zodanig, dat alvorens aan een nieuw “verjaardagspartijtje” te beginnen, een aanvulling nodig is.

Om te beginnen liggen nu op mijn werktafel een drietal boeken, die ik inmiddels heb kunnen bemachtigen, als volgt:

  1. Internationaal Meestertoernooi Zandvoort 1936 door H. Kmoch
  2. Matten Schaakverhalen nummer 7
  3. Gedenkboek “Partij verloren” 1947 door Eggink & Schelfhout

Hans Kmoch

Ad 1: Echt een schaakboek in de stijl van mijn geboortejaar 1936. Over Landau – Bogoljubow schrijft Kmoch (zie bovenstaande foto) o.a. “Welgemoed, waarschijnlijk alleen om den goden een dankoffer te brengen, ontdeed hij (Bogoljubow) zich van een qualiteit, maar het viel hem kort daarop koud op het lijf, dat Landau hem eensklaps, met behulp van een dubbele vork, van een heel paard beroofde”. Zoals al eerder bericht werd dit toernooi gewonnen door Fine, werden veel partijen afgebroken (hangpartijen). Ik hoopte in dit boek nog iets te vinden over een vlagincident (Bogoljubow tekent bezwaar aan tegen het feit dat de Swastikavlag niet gebruikt wordt), maar daarover staat niets in dit boek.


Trouwfoto Salo Landau Susanna van Crefeld

Ad 2: In “Matten 7”, dat grotendeels gewijd is aan “Vrouwen en Schaken” staat een uitvoerige bijdrage op pagina 120-131 van Adri Plomp, getiteld “Het tragische leven van Aljechin-secondant Salo Landau”.  Heel veel informatie over het leven en sterven van Salo Landau, onder andere zijn (mislukte) uitstapje naar Engeland om daar als bridgeleraar aan de slag te gaan. En zijn vele deelnames aan Engelse toernooien, totdat niet meer mogelijk was door het uitbreken van WO2. Bovenstaand een foto uit gelukkiger tijden, de trouwfoto van Salo Landau en Susanna van Crefeld.

Landau eerbetoon bij het VAS

Ad 3: Dit gedenkboek, geschreven in 1947 door Eggink en Schelfhout is eigenlijk naar mijn mening het meest indrukwekkende wat er over de Nederlandse schaakwereld in WO2 geschreven is. De schrijvers zijn er in geslaagd de dramatische gebeurtenissen in kaart te brengen, niet alleen van de Nederlandse topschakers, maar ook van de verliezen die schaakclubs moesten ervaren. Bijvoorbeeld de “Puttensche Schaakclub”, die 8 leden verloor. Zoals bekend is vrijwel de gehele Puttense manlijke bevolking afgevoerd als wraak op een aanslag op Duitse officieren. Salo Landau komt in dit gedenkboek uitvoerig aan bod, o.a. door de bespreking van een groot aantal partijen. Bovenstaande foto is een eerbetoon aan Salo Landau bij het VAS, waarbij Paul van der Sterren o.a. een partij van Landau besprak.

Tot zover enige aanvulling op mijn vorige verjaardagspartijtje. Enige, want er is heel veel meer te melden over Salo Landau. Want, zoals Minze Bij de Weg mij onlangs schreef: “Eigenlijk wordt het tijd om een boek over Salo Landau te schrijven”.

Links Salo Landau, rechts Johan van den Bosch

Dan nu de overgang naar het volgende “verjaardagspartijtje”. Een passende overgang was niet zo moeilijk te vinden namelijk een partij schaak uit mijn geboortejaar 1936 tussen Salo Landau en mijn oud clubgenoot bij het HSG (Hilversums Schaakgenootschap) Jhr. Mr. Dr.  J.H.O. Graaf van den Bosch.

Johan van den Bosch

Oud clubgenoot is een groot woord in dit verband, ik heb geen woord met van den Bosch gewisseld. Wellicht een goedkeurend knikje gekregen na de hervatting van een hangpartij. Afgebroken partijen werden voor het begin van een ronde in de interne competitie opgezet door de wedstrijdleiding en van den Bosch keek met grote belangstelling naar mijn stelling. Even later, toen wij (mijn tegenstander was Jan Stomphorst, de latere teamleider HSG1) de partij hadden hervat hadden liep van den Bosch langs en knikte mij even en nauwelijks merkbaar goedkeurend toe. Maar misschien verbeeld ik me dat maar.  

Het Arbeiderspers Schaaktoernooi (1936) had een bijzonder sterk deelnemersveld met behalve de eerder genoemde Fine, wereldkampioen Max Euwe, voormalig wereldkampioen Alexander Alekhine, Nederlands kampioen Salo Landau, voormalig Duits kampioen Ernst Gruenfeld, schaakmeester Hans Kmoch aangevuld met sterke spelers uit Nederland: Johannes van den Bosch en Theo van Scheltinga. Onderstaand de partij tussen van den Bosch en Landau plus kruistabel van dit toernooi.



De partij lijkt voortdurend in evenwicht, pas na 23. b4 wordt het een beetje spannend. Toch de moeite waard om a) deze variant van het Frans na te spelen en b) vanaf de 23e zet te zien hoe de partij verder verloopt.


Landau en van den Bosch hebben trouwens menigmaal de degens gekruist, ik vind 23 partijen in Megabase en de score is in evenwicht met 7 remises, dus 3,5 p.p. en ieder 8 overwinningen, dus totaal 11,5 tegen 11,5.

Aristocraat wordt topbankier en topschaker

Onder deze titel schreef Johan Hut het volgende artikel in “Mat in de Mediastad” over Johan van den Bosch:

De eerste nationale topschakers die lid waren van HSG, waren Benjamin Blijdenstein en Norman van Lennep. Hun kortstondige successen stonden echter in geen verhouding tot die van Graaf Van den Bosch, de eerste die HSG langdurig het gevoel gaf een van de sterkste schakers van Nederland in zijn midden te hebben.

Johannes Hendrik Otto van den Bosch (roepnaam Johan) werd op 12 april 1906 geboren in Den Haag. Hij kwam uit een deftig geslacht. Zijn vader was marineofficier (werd vice-admiraal) en zijn grootvader was minister van Koloniën. Die grootvader werd in 1835 in de adel verheven door koning Willem I. Johan (als kind werd hij in de familie ook Bob genoemd) ging rechten studeren en promoveerde op het proefschrift ‘Beschouwingen over de Bank voor Internationale Betalingen’.

Hij koos dan ook niet voor de advocatuur, maar voor de bankwereld. In 1932 trad hij in dienst bij de Twentsche Bank, in 1934 bij De Nederlandse Bank (DNB), in 1941 weer in Twente en in 1945 definitief bij de centrale bank. Daar klom hij op tot de functie van directeur. DNB had onder de president altijd drie à vijf directeuren. Uiteindelijk werd Van den Bosch eerste plaatsvervanger van de president. Je mag zeggen dat hij zijn bij de geboorte ‘gratis’ verworven adel met zijn maatschappelijke carrière heeft waargemaakt. In 1940, bij de dood van zijn vader, veranderde zijn titel van jonkheer in graaf.

Aan zijn doctorstitel hechtte hij niet, als jurist vond hij zijn meestertitel belangrijker. Maar vanaf 1940 heette hij dus officieel mr.dr. J.H.O. graaf van den Bosch. Van den Bosch leerde op zijn twaalfde schaken van een collega van zijn vader, zeeofficier Hamming. Diens zoontje werd zijn grote schaakvriend. In 1921 gingen de jongens kijken bij een toernooi in Den Haag en probeerden bij de partij Euwe-Rubinstein de komende zetten te raden.

Het duurde niet lang totdat hij een nationale topspeler werd, in 1928 speelde hij twee partijen mee in het Nederlandse team op de Olympiade, waarvan hij er één won. In 1930 scoorde hij in die landenwedstrijd 10 uit 17 en een jaar later 10,5 uit 17. In drie Olympiades kwam Van den Bosch daarmee tot de respectabele score van zestig procent. In 1929, toen Van den Bosch meester in de rechten werd, schreef Euwe over hem in het bondsblad: “Jhr. Van den Bosch paart een onverzettelijke wil tot aanvallen aan een fijn gevoel voor het positiespel benevens een volmaakte techniek in het eindspel, allemaal kwaliteiten, welke het hem, zo de gelegenheid wordt geboden, mogelijk zullen maken, zich zo spoedig mogelijk tot een sterk schaakmeester te ontwikkelen.”

Euwe was nooit te beroerd om iedereen de hemel in te prijzen, maar Van den Bosch beschouwde het als een steun in de rug. Later dat jaar nam hij voor het eerst deel aan het Nederlands kampioenschap en werd vierde achter Euwe, Landau en Weenink. In 1933 werd hij tweede achter Euwe (zijn beste prestatie), in 1938 derde achter Euwe en Cortlever.

In 1939 werd Van den Bosch achter Landau tweede in het kandidatentoernooi dat de uitdager voor Euwe moest bepalen. Veel later, in 1954 en 1957, werd hij nog negende en tiende. Je kunt zeggen dat Van den Bosch in de jaren dertig met Landau en Weenink tot de drie sterkste Nederlandse schakers achter Euwe behoorde. Van den Bosch was lid van vele clubs, achtereenvolgens Middelburg, Utrecht, DD (Den Haag), HSG, Amersfoort en opnieuw HSG.

In 1937 kwam hij in Hilversum wonen en in november 1938 werd hij lid van HSG. Daar maakte hij in 1941 het kampioenschap van de SGS mee en vervolgens de opmars in de KNSB-competitie, in 1957 resulterend in de promotie naar de hoofdklasse. Daar liet hij blijken nog steeds tot de nationale top te behoren. Hij versloeg de jonge ster Roessel, alsmede Van Steenis en speelde remise tegen Euwe. Het seizoen erna hield hij Bouwmeester en Jongsma op remise, maar verloor wel vier partijen. In de volgende jaren won hij van Kick Langeweg (eerste klasse) en terug in de hoofdklasse van regerend Nederlands kampioen Hoan Liong Tan.

Het spel van Graaf Van den Bosch maakte echter een onregelmatige indruk, wat ook weer niet gek was voor iemand van begin vijftig met een hoge maatschappelijke functie. In 1971 verhuisde Van den Bosch naar Amersfoort en ging voor de club met die naam spelen. Toen hij in 1983 terugkeerde in Hilversum, werd hij gewoon weer lid van HSG.

Graaf van den Bosch was lid van verdienste van de KNSB. Hij overleed op 15 november 1994. In 1991 verscheen het boek ‘Graaf van den Bosch, bankier en schaker’, geschreven door de HSG’ers Herman van Engen en Karel Maartense. Alle informatie in dit hoofdstuk is daaraan ontleend.

Tot zover Johan Hut.

Links Alexander Alekhine, rechts Johan van den Bosch

Ten slotte zou ik nog willen wijzen op de 2 remisepartijen die Johan van den Bosch bereikte tegen Alexander Alekhine, als volgt:



Tot zover mijn aanvullende bevindingen over Salo Landau en Johan van den Bosch. In mijn ogen, grootheden in hun tijd.

NB: Op YouTube vind je als je “Salo Landau” in het zoekvenster typt een aantal partijen van Landau tegen de toppers uit de 30er jaren. De moeite waard!